Blootstelling





 

Het is een behoorlijk controversiële stelling, om te beweren dat hogere snelheden beter is voor de verkeersveiligheid. Onder meer David Navon deed hier onderzoek naar.



De situatie is snelweg, het onderzoeksonderwerp is niet-eenzijdige ongevallen. De stelling is, dat hogere snelheden op de snelweg meer veiligheid zullen geven. Hoe dat zo? De stelling is, dat je met je eigen auto in de buurt van een andere auto moet komen om een ongevalgevoelige situatie te krijgen. Als je op 5km afstand, bij 140 km/u 20 auto’s inhaalt, zijn dat minder ongevalgevoelige situaties dan bij 120k m/u waarbij je 25 auto’s inhaalt.



De clou zit hem voornamelijk in de afstand. Die wordt namelijk constant gedacht. Navon rekende uit dat iemand die met hogere snelheden op een snelweg rijdt, ook minder ongevalgevoelige situaties zou tegenkomen. Deze situaties worden ook wel API’s genoemd, naar “Accident Prone Incidents”.



Wanneer ieder half uur een basisauto vertrekt tussen A en B, bij een rijsnelheid van 30, terwijl de snelheidsovertreder 60 rijdt, haalt de overtreder meer auto’s in dan als de basisauto’s 60 zouden rijden terwijl de overtreder 120 rijdt. De rij afstand is in beide proeven immers gelijk.



Dit is natuurlijk een zuivere theoretische benadering, echter bestaat er natuurlijk ook al een praktijkvorm van deze theorie. Het kernbegrip hierbij is “blootstelling”.



Wetenschappers definiëren het begrip “blootstelling” naar het aantal gereden kilometers per jaar. Volgens Navon moet je die blootstelling anders begrijpen, namelijk de tijd die een persoon neemt om bijvoorbeeld 40.000 km in één jaar te rijden . Als deze afstand wordt afgelegd in 800 uur, is de blootstelling aan verkeer veel hoger dan als deze afstand wordt afgelegd in 500 uur.



Dit werd door Navon de paradox tussen gereden snelheid en ongevalrisico genoemd, terecht, want beide gegevens zijn vrijwel onvergelijkbaar. De ene theorie beweerd dat ieder km/u dat er sneller wordt gereden het ongevalrisico met 3% toeneemt, terwijl uit Navon’s studie blijkt, dat het risico juist af neemt (op de snelweg).



Het verschil zit hem in de aard van de studies. De snelheidsstudies nemen in geen enkel geval de ongevaloorzaak in acht, laat staan de omgevingsfactoren, terwijl er lukraak een verband wordt aangetoond tussen rijsnelheid en risico. Navon’s studie gaat uit van situaties die noodzakelijk zijn voor een (niet eenzijdig) ongeval, ongeacht het simpele feit of dit ongeval zal gebeuren.



Zowel Navon’s studie als de vuistregelstudies (die een verband leggen tussen snelheid en risico) spreken beiden niet over de chauffeur van de auto, laat staan de omstandigheden waarin de bestuurder zich bevind. Met de ongevalgevoelige situaties staat Navon’s studie toch dichter bij de realiteit dan studies die aantonen dat ieder km/u sneller zoveel procent meer risico veroorzaken.



De vuistregelstudies zijn in wetenschappelijke zin het papier niet waard. Maar het is natuurlijk fantastisch materiaal voor opportunistische idealisten die op zoek zijn naar het eigen gelijk.



Navon toont terecht een snelheidsparadox aan, vandaar dat het aantal verkeersslachtoffers op wegen met hogere snelheidslimieten vele malen lager is dan op wegen met lagere limieten dan 100 km/u.

 
 
Bron: Flitsservice.nl
 
  11-3-2003  


|

FlitsKaart